De meester
Floris is zo’n jongen die je hoort voor je hem ziet.
Altijd een opmerking, altijd lachen.
En toch — er zit iets onder.
Iets wat ik niet goed te pakken krijg.
Hij pest soms. Niet hard, maar net genoeg om een ander te raken.
En als ik er wat van zeg, kijkt hij me aan met zo’n blik van: “Wat nou, ik deed niks.”
Ik heb het vaker gezien, dat masker.
Sommige kinderen leren al jong dat hard zijn veiliger is dan eerlijk zijn.
Een tijdje terug had hij straf.
Ik bleef even bij hem, gewoon om te kijken of hij wat losliet.
Hij deed stoer, maar ik zag zijn ogen.
Even maar — een seconde.
En ik dacht: jongen, wat draag jij veel mee.
Ik wil hem helpen.
Maar hoe?
Als ik te dichtbij kom, klapt hij dicht.
Als ik te streng ben, wordt hij harder.
Het voelt soms alsof ik alleen maar langs de buitenkant mag krabben.
Vandaag liep hij het lokaal uit, na weer een ruzie.
Ik vond hem bij de fietsen.
Hij zat daar met zijn capuchon op.
We zeiden even niks.
Toen zei hij:
“Ze zeggen thuis dat ik dom ben. Maar op school vinden ze me stoer. Dus dat is goed toch?”
Ik slikte.
Wat zeg je dan?
Ik legde mijn hand even op zijn schouder.
Hij keek niet op.
Even later stond hij op en liep weg.
“Dag meester,” zei hij.
Gewoon. Alsof er niks was.
Ik bleef nog even zitten.
En dacht: soms zie je een kind even echt.
En dan verdwijnt het weer.
Alsof het zichzelf niet durft te zijn, waar dan ook.
Floris
Thuis is het altijd druk.
Te veel mensen. Te veel stemmen.
Ik hoef niet eens iets te zeggen, want iemand anders praat toch wel.
Ik ben de jongste. De rest weet alles beter.
Mijn broer zegt dat ik dom ben. Mijn zus zegt dat ik niks kan.
Soms denk ik dat ze gelijk hebben.
Als ik een grap maak, lacht niemand.
Als ik iets omgooi, zucht m’n vader.
Hij zegt dan dat ik eens moet leren nadenken.
Ik wil dat ook. Maar het lukt niet altijd.
’s Avonds lig ik op bed.
Ik hoor de anderen beneden lachen.
Ik doe mijn kussen over mijn hoofd, want het maakt me boos.
Of verdrietig. Ik weet het niet.
Op school is het anders.
Daar doen ze alsof ik grappig ben. Stoer zelfs.
Dat voelt goed. Even dan.
Als ik anderen pest, lachen ze. Dan hoor ik er bij.
Maar daarna voel ik me rot.
Soms denk ik: ik stop ermee.
En dan doe ik het toch weer.
De meester zei laatst dat ik straf had.
Tafels schoonmaken.
Hij bleef erbij staan.
“Je doet zo stoer,” zei hij.
Ik keek niet op.
“Misschien ben je wel gewoon moe van dat stoer doen,” zei hij toen.
Ik lachte.
Niet omdat het grappig was.
Gewoon omdat ik niet wist wat ik anders moest.
Hij liep weg.
En ik bleef daar staan, met die stomme doek in mijn hand.
Ik keek naar mijn spiegelbeeld in het raam en dacht:
Niemand weet wie ik echt ben.
En ik? Ik ook niet...
Reactie plaatsen
Reacties