De meester
Adinda.
Een vrolijke, slimme meid.
Altijd aanwezig, altijd lachend.
Niet opdringerig, niet opvallend.
Gewoon… Adinda.
In de klas gaat het goed met haar.
Ze doet wat ze moet doen, helpt anderen zelfs.
Een voorbeeldleerling, zou je kunnen zeggen.
Toch is er iets geks.
Op het plein hoor ik haar naam steeds vallen.
Ruzie met die. Boos op die.
Soms kleine dingen, soms groter.
En telkens denk ik: hoe dan?
Vandaag stond ze weer tegenover een ander meisje.
Armen over elkaar, ogen fel.
Ik stapte ertussen, vroeg wat er was.
Ze zei: “Niks, meester.”
De ander zei ook: “Niks.”
En toch voelde het alsof er vanbinnen iets brandde.
Ik probeerde het later nog eens.
“Adinda, gaat het wel goed tussen jou en de meiden?”
Ze haalde haar schouders op.
“Gewoon hoor. Ze doen soms irritant, dat is alles.”
Ze keek me recht aan.
Ogen die niks verraden, maar ook niks loslaten.
Ik dacht even dat ik iets zag — een soort moeheid misschien —
maar het was weg voor ik het wist.
Later, toen ik de dag doornam, dacht ik aan haar.
Altijd vriendelijk, maar ook altijd alert.
Alsof ze altijd klaarstaat om zich te verdedigen.
Ik weet niet waarom.
Misschien heeft ze thuis gewoon veel strijd, dacht ik even.
Maar ja, dat is maar een gedachte.
We weten nooit echt wat er achter een gezicht schuilt.
Adinda
Thuis is het nooit stil.
Niet omdat we met z’n zessen zijn — dat went wel —
maar omdat de telefoon steeds gaat.
Een tante, een oma, een oom.
Altijd ruzie.
Altijd iets met “zij begon” of “dat is niet eerlijk”.
Soms zit ik aan tafel en hoor ik m’n moeder zuchten.
“Ze denken zeker dat wij het weer opknappen.”
Dan zegt papa niks.
Hij kijkt naar buiten en haalt zijn schouders op.
En ik voel dat er weer iets niet goed zit.
Papa is vaak weg.
Hij rijdt vrachtwagen.
Soms is hij pas ’s avonds laat thuis.
Dan ruikt hij naar diesel en koffie.
Ik vind dat fijn, want dan is het weer even gewoon.
Maar hij praat nooit over wat hij denkt.
Hij is moe. Altijd moe.
Mama werkt twee dagen in de week.
De andere dagen is ze bezig met de telefoon, de was, de kerk, de familie.
Altijd iemand die belt.
Soms zeg ik iets, maar dan hoort ze me niet.
Of ze zegt: “Even later, Adinda.”
Later komt bijna nooit.
Ik denk dat daarom de ruzies op school me zo snel raken.
Als iemand iets zegt, voel ik dat meteen.
Dan zeg ik wat terug.
Of harder.
Ik weet dat ik dat beter niet kan doen, maar het gebeurt gewoon.
Ik kan niet tegen meiden die achter je rug praten.
Dat lijkt op thuis.
Daar praten ze ook achter elkaar.
Op het plein is het vaak mis.
Dan sta ik tegenover iemand, met m’n armen over elkaar,
en ik voel dat ik het niet meer kan stoppen.
En toch doe ik het.
Altijd weer.
Na afloop voel ik me leeg.
Dan wil ik eigenlijk dat iemand vraagt waarom ik zo doe.
Maar dat doet niemand.
Ze denken dat ik gewoon lastig ben.
En misschien ben ik dat ook wel.
Reactie plaatsen
Reacties