Hoofdstuk 5 - Jurre

Gepubliceerd op 12 november 2025 om 15:00

De juf

Jurre.
Een jongen die zelden iets verkeerd doet.
Hij is altijd rustig, altijd bezig.
Nooit de eerste die praat, nooit de laatste die weggaat.
Gewoon… Jurre.

Hij zit bij het raam.
Altijd op dezelfde plek, altijd met zijn schrift netjes recht.
Zijn potlood geslepen, zijn blik naar buiten.
Soms lijkt het alsof hij luistert naar iets wat wij niet horen.

In de klas gaat het goed.
Hij haalt mooie cijfers, doet wat er gevraagd wordt.
Nooit een klacht, nooit een boze bui.
Soms denk ik: wat een fijne leerling.
En toch… ergens wringt het.

Op het plein zie ik hem soms lopen.
Of beter: niet lopen.
Hij staat stil, aan de rand.
De anderen voetballen, lachen, roepen.
Hij niet.
Soms loopt hij even mee,
maar dan valt hij weer af.
En niemand merkt het echt op.

Laatst hoorde ik zijn naam vallen.
Zacht, tussen wat gegiechel.
Ik keek — en toen keek iedereen snel weg.
Jurre stond er middenin, met rode wangen.
Hij zei dat het niks was.
En ik liet het los.
Want wat moet je doen met een “niks” dat zo zwaar klinkt?

Eens kwam hij met een gescheurde mouw.
“Gevallen” zei hij.
Maar zijn ogen weken uit.
Ik wilde doorvragen,
maar toen ging de bel.
En de dag ging verder.
Zoals altijd...

’s Middags, als het lokaal leeg is,
zie ik zijn stoel, zijn tafel.
En ik voel iets knagen.
Een jongen die nooit iets vraagt,
maar wel iets kwijt is,
iets wat ik niet zie, of niet durf te zien.
Misschien wil ik het niet weten.
Misschien weet ik het allang.

 

Jurre

Ik hou niet van het plein.
Iedereen zegt dat de pauze leuk is,
maar voor mij voelt het als overleven.

Het begint altijd met kleine dingen.
Een duw als ik langsloop.
Een grapje over m’n haar.
Of iemand die m’n broodtrommel pakt en zegt:
“Kijk, konijnenvoer.”
En iedereen lacht.
Ook ik soms.
Dan lijkt het minder erg.

Maar het wordt nooit minder.
Soms staan ze bij het hek.
Jongens uit groep 8,
groot...
Ze roepen m’n naam op een toon die niet vriendelijk is.
En ik doe alsof ik ze niet hoor.
Maar mijn wangen branden.

In de gang is het niet anders.
Een schop tegen mijn tas.
Een fluistering: “Loser.”
Soms hoor ik mijn naam en weet ik:
ze hebben het weer over mij.
Ik durf niet te kijken.

Thuis zeg ik niks.
Mama vraagt: “Was het leuk vandaag?”
En ik zeg: “Ja hoor.”
Dan glimlacht ze en loopt ze weer verder.
Ik wil niet dat ze zich zorgen maakt.
Ze heeft al genoeg aan haar hoofd.
Papa werkt tot laat.
Die weet niet wat er speelt.

’s Avonds, als ik in bed lig,
hoor ik nog hun stemmen.
Alsof ze in mijn hoofd wonen.
Ik trek de deken over mijn oren,
maar het helpt niet.
Het zit vanbinnen.

De juf kijkt soms naar me.
Haar ogen zijn zacht,
alsof ze iets vermoedt.
Maar ze vraagt nooit echt door.
En ik weet niet of ik wil dat ze dat doet.
Want als ik begin met vertellen,
moet ik alles zeggen.
Over de duwen, de woorden, de stilte.
En dan wordt het pas echt.

Morgen ga ik weer naar school.
Ik zal lachen als iemand iets zegt.
Doen alsof het grappig is.
Alsof ik sterk ben.
Alsof ik niet bang ben voor de bel.

Maar diep vanbinnen hoop ik dat iemand het ziet.
Echt ziet.
Dat iemand vraagt:
“Jurre… gaat het wel?”
En blijft wachten,
tot ik durf te zeggen wat er echt is.

Reactie plaatsen

Reacties

Jannie Imminkhuizen-Put
9 dagen geleden

Ha Wim, Wat heeft dit stukje mij aangegrepen. Zo herkenbaar.
De spreuk is de waarheid. Toch zwijgen we vaak.
Ik lees sinds deze week pas je blog op dit kanaal.
Ga zo door. Veel succes.